Artikel 3
1. Voor het uitvoeren van een IFR-vlucht in het vluchtinformatiegebied Amsterdam is een luchtvaartuig uitgerust met:
a. een VHF-zend/ontvanginstallatie met een kanaalafstand van 25kHz, geschikt voor omgevingen waar offset-carrier technieken worden toegepast, waarmee een voortdurende tweezijdige radioverbinding kan worden onderhouden met de betrokken verleners van luchtverkeersdiensten op de daartoe bestemde frequenties zoals gepubliceerd in de luchtvaartgids;
b. een VHF-zend/ontvanginstallatie met een kanaalafstand van 8,33kHz indien IFR-vluchten boven vliegniveau 195 worden uitgevoerd;
c. navigatieboordapparatuur waarmee de vlucht kan worden uitgevoerd volgens het operationeel vliegplan waarbij gebruik gemaakt wordt van luchtverkeersroutes en -procedures vastgesteld door de Minister, die voldoet aan de eisen gesteld in bijlage 10, boek I, van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart;
d. een SSR-transponder met mode S/ELS, die voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 10, boek IV (Surveillance Radar and Collision Avoidance Systems) van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, en
e. een SSR transponder met Mode S/EHS, die voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 10, boek IV (Surveillance Radar and Collision Avoidance Systems) van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor het uitvoeren van vluchten als GAT op vliegniveau 245 of hoger, met een luchtvaartuig met een maximum toegelaten startmassa boven 5700 kg, of een maximum ware luchtsnelheid tijdens de kruisvlucht van meer dan 250 knopen.
2. Het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, en e, is niet van toepassing voor staatsluchtvaartuigen, indien deze beschikken over een UHF-zend/ontvangstinstallatie en beschikken over een systeem met een gelijkwaardig veiligheidsniveau als de systemen genoemd in de onderdelen c, d en e.
3. Voor het volgen van een luchtverkeersroute op vliegniveau 100 en hoger is een luchtvaartuig niet zijnde een staatsluchtvaartuig uitgerust met een installatie die het mogelijk maakt om met RNAV luchtverkeersroutes te vliegen met een afwijking van ten hoogste 5 zeemijlen tijdens ten minste 95% van de vliegtijd en die is toegelaten op basis van JAA Advisory Circular Joint 20X4 ‘Airworthiness Approval and Operational Criteria for the use of Navigation Systems in European Airspace Designated for Basic RNAV Operations’.
4. Voor het naderen en vertrekken van de luchthaven Schiphol is een luchtvaartuig, niet zijnde een helikopter of een staatsluchtvaartuig, dat navigeert op basis van instrumenten uitgerust met een installatie die het mogelijk maakt om met RNAV naderings- en vertrekroutes in het naderingsgebied van Schiphol te vliegen met een afwijking van ten hoogste één zeemijl tijdens ten minste 95 procent van de vliegtijd en die is toegelaten op basis van de eisen van Temporary Guidance Leaflet 10 ‘AIRWORTHINESS AND OPERATIONAL APPROVAL FOR PRECISION RNAV OPERATIONS IN DESIGNATED EUROPEAN AIRSPACE’ van de Joint Aviation Authorities of vergelijkbaar en gecertificeerd is door de nationale bevoegde autoriteit.
Artikel 3a
1.Voor het uitvoeren van een VFR-vlucht in de NSA Amsterdam is een luchtvaartuig uitgerust met een VHF-zend/ontvanginstallatie met kanaalafstand van 25kHz, geschikt voor omgevingen waar offset-carrier technieken worden toegepast, waarmee een voortdurende tweezijdige radioverbinding kan worden onderhouden met de betrokken luchtverkeersdiensten op de daartoe bestemde frequenties zoals gepubliceerd in de luchtvaartgids.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op staatsluchtvaartuigen indien deze beschikken over een UHF-zend/ontvangstinstallatie.
Artikel 3b
1. De radiotelefonische berichtenwisseling tussen de Nederlandse luchtverkeersdiensten en luchtvaartuigen wordt gevoerd in de Engelse taal.
2. Met betrekking tot burgerluchtvaartuigen zijn op de in het eerste lid genoemde berichtenwisseling bovendien van toepassing:
a. de normen, aanbevelingen en procedures van Bijlage 10 bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, (Trb. 1973, 109). 'Aeronautical Telecommunications', deel II, hoofdstuk V 'Aeronautical Mobile Service';
b. gebruikmaking, voor zover van toepassing, van het standaardradiotelefonie 'woordgebruik' vermeld in ICAO-Document 4444 (Procedures for Air Navigation Services – Air Traffic Management), hoofdstuk 12.