'Sommige piloten denken dat ze god zijn'
Een recent overleden vliegtuigmonteur van de Luchtmacht komt bij Petrus en deze vertelt hem dat hij een goed leven geleid heeft en daarom mag kiezen waar hij heen wil in de hemel.
De monteur zegt: "Ik wil naar een plek met een hoop kroegen, veel mooie vrouwen en waar geen piloot te vinden is, want ik werd kotsmisselijk van die gasten tijdens m'n leven".
Zo gezegd, zo gedaan en de een na de andere kroeg wordt aangedaan en al na korte tijd stommelt de monteur over de met leuke barretjes uitgeruste straten van de hemel.
Na een dozijn kroegen en even zo velen gin en tonics, waggelt hij een kroeg binnen waar de werkelijk schitterende vrouwen in een kringetje staan te luisteren naar een oud mannetje in een stoere vliegerjas die met zijn handen wilde jachtvliegbewegingen staat na te bootsen.
De vrouwen hebben geen oog voor de monteur en woedend stuift hij wiebelend terug naar de hemelpoort.
Bonzend op de deur eist hij Petrus te spreken, die in zijn pyjama open doet.
Petrus wrijft het slaap uit zijn ogen en vraagt wat er aan de hand is.
Nog steeds briesend eist de monteur uitleg over de aanwezigheid van de oude piloot en zegt: "Ik-hik- dacht dat ik voor de rest van mij dooie leven geen piloot meer hoefde te zien en dat alle mooie vrouwen in de kroegen alleen maar oog voor mij zouden hebben".
Petrus beaamt dit en vraagt wat er loos is.
Als de monteur vertelt van het oude mannetje en de mooie vrouwen die geen aandacht schonken aan de monteur haalt Petrus opgelucht adem:
"Oh, maak je geen zorgen dat was geen piloot, dat was God en als die dronken is denkt ie altijd dat ie piloot is".